Nehalennia

Nehalennia (ook Nehalenia, Nehalaenniae, Nehalaenia) was een inheemse beschermgodin die in het 2e- en 3e-eeuwse[1] Gallia Belgica door reizigers, vooral zeelui en handelaars, werd vereerd bij de monding van de Schelde.
Nehalennia is alleen bekend van grote hoeveelheden gevonden altaren bij Colijnsplaat en Domburg in wat nu Zeeland is. De votiefstenen stammen van twee in steen gebouwde tempels die lagen aan de Oosterschelde. Dit was toen de hoofdmonding van de Schelde en vormde de grens tussen de civitates der Menapii en Frisiavones. Deze streek was toentertijd een belangrijke schakel in het Romeinse handelsverkeer tussen de Rijnstreek en Britannia. De vereerders van Nehalennia kwamen dan ook uit een groot gebied dat Gallia Belgica, Germania Inferior, Germania Superior en Britannia omvatte.
Er is voorlopig geen uitsluitsel of het om een Keltische of een Germaanse godin gaat of dat zij uit oudere, inheemse traditie stamt. Ook in Keulen en zelfs in Tongeren zijn dergelijke altaren ogedoken. Haar cultus is vrijwel zeker ouder dan de periode waaruit de altaren stammen.
Een deel van de enorme collectie staat opgesteld in het Rijksmuseum van Oudheden.
De cultus van Nehalennia roept nog veel vraagtekens op. Zij was waarschijnlijk gezien haar attributen (hoorn des overvloeds, appels) oorspronkelijk een godin van de vruchtbaarheid. Rond 200, de tijd waaruit de gevonden altaren en beelden stammen, werd Nehalennia echter vooral vereerd als beschermster van reizigers en handelaren in het Noordzeegebied.
De verering van Nehalennia concentreerde zich in tempels in Ganuenta (ten noorden van Colijnsplaat) en Domburg. De tempel in Ganuenta was uitsluitend aan de godin gewijd, terwijl in Domburg ook andere, Romeinse, goden vereerd werden. Hier zijn beelden gevonden van oppergod Jupiter, van Neptunus en de godin Victoria.
De cultus van Nehalennia kende in ieder geval twee vormen. Op de zijkant van een van de gevonden altaren is te zien dat in de tempel van de godin door haar vereerders voedsel werd geofferd. Het meest karakteristieke onderdeel van de cultus is echter het gebruik om aan de godin te beloven dat zij een altaar kreeg wanneer zij de wens van de vereerder zou inlossen. Dankzij deze beloofde altaren kennen wij de naam en cultus van de godin. Op veel altaren staat de naam van de gever en soms ook diens beroep en plaats van herkomst. De tekst op het altaar wordt doorgaans afgesloten met de standaardformule V.S.L.M., een verkorte weergave van Votum solvit libens merito (Heeft zijn gelofte ingelost, gaarne en met reden).
Andere inheemse godheden die lokaal in die tijd vereerd werden zijn: Burorina, Hludana, Hurstrga, Sandraudiga, Seneucaega, Vagdavercustis en Viradecdis.